133
U kunt een deel van een opgeslagen beeld uitsnijden en dit opslaan als een nieuw
beeldbestand.
Selecteer [Trimmen].
∆
Druk op
n
, selecteer het tabblad
1
en [Trimmen] en druk op
m
.
Selecteer een beeld.
∆
Druk op
qr
of draai
Â
l om het beeld
te selecteren en druk op
m
.
Pas het snijgebied aan.
Er wordt een kader weergegeven rond het
gedeelte van het beeld dat moet worden
bijgesneden.
Het oorspronkelijke beeld verschijnt
linksboven en het bijgesneden beeld
rechtsonder.
∆
U kunt het kader kleiner of groter maken door
de zoomknop naar links of rechts te duwen.
∆
Als u op
opqr
drukt, kunt u het kader
verplaatsen.
∆
Als u op
l
drukt, kunt u de richting van
de kader aanpassen.
∆
In een beeld met gedetecteerde gezichten
verschijnen grijze kaders rond de gezichten
linksboven in het beeld. U kunt deze kaders
gebruiken voor bijsnijden. U kunt schakelen
tussen kaders door aan de instelknop
Â
te draaien.
∆
Druk op
m
.
Sla het beeld op als een nieuw beeld
en geef het weer.
∆
Voer stap 4 en 5 uit op p. 132.
Trimmen
Snijgebied
Weergave van snijgebied
Resolutie na bijsnijden
•
Beelden die worden opgenomen met een pixelinstelling van of (p. 74),
of waarvan het formaat wordt gewijzigd in (p. 132) kunnen niet worden
bewerkt.
•
De vaste breedte-hoogteverhouding van een beeld dat kan worden
veranderd, is 4:3 (voor een verticaal beeld 3:4).
•
De resolutie van een bijgesneden beeld is kleiner dan dat van het
oorspronkelijke beeld.
Comments to this Manuals